21. Op reis naar die andere wereld

OK, we zijn nu tot hier gekomen: we hebben als mens/ziel een begin maar geen einde, we zijn dus onsterfelijk. Via ons lichaam zijn we tijdelijk verbonden met déze materiele wereld maar uiteindelijk zullen we in een ‘andere wereld’ verder leven. Een wereld die we NIET kennen, die volstrekt buiten ons huidige(!) waarnemingsvermogen ligt, maar die er wel moet zijn, op basis van de voorafgaande argumenten.

Maar…. zou het niet geweldig zijn om bij die andere, hogere wereld TOCH een ‘plaatje’ te hebben? We zijn nu eenmaal mensen, we willen wéten!
Dat kan inderdaad, enigszins, via ons denk- en voorstellingsvermogen: met een schitterende metafoor waarin we onze huidige situatie als mens in deze wereld, vergelijken met die van een ongeboren kind.

Want denk u zich eens in, in de situatie van zo’n ongeboren kind, in de buik van de moeder. Het kind is dáár ontstaan, het ontwikkelt zich, krijgt organen, ledematen, zintuigen, enz, – alles ter voorbereiding op zijn leven in de ándere, volgende wereld. Maar wáár en wàt IS dan die volgende wereld? Voor het kind is het alsof die helemaal niet bestaat!
En toch, let op: het is ‘gewoon’ de wereld waarin de moeder en wij rondlopen. En die wereld is maar op een paar centimeters van het ongeboren kind vandaan, slechts van hem gescheiden door een laag water en een dunne huid. Wat een idee, niet?
En die wereld (de ándere, volgende wereld voor het kind) is een onvoorstelbaar veel wijdere wereld, met ruimte, beweging, kleuren, geuren, alles…., met het leven zelf. Maar het kind zal dit in zijn tijdelijke, donkere, benauwde, natte verblijfplaats niet kunnen waarnemen. Onmogelijk. Het is er vanuit zijn niveau, NIET toe in staat.

En zelfs als wij, vanuit die grotere wereld, het kind konden vertellen over hoe ‘deze kant’ eruit ziet – dan nog zou dat kind het niet begrijpen. Nee, dat kàn het niet. Niet omdat het dom is – al zou het een Einstein zelf zijn – maar omdat het eenvoudig de woorden en de beelden niet heeft om het te kùnnen begrijpen. Het kind weet namelijk nog niet wat ruimte is, weet niet wat een kleur is, weet niet wat hardlopen is, weet niet wat tijd is, enz., enz. Daarom kan het dus niets van die grotere wereld begrijpen. Net alsof je iemand die altijd in het oerwoud heeft geleefd, een smartphone laat zien: hij zal ‘niet weten wat hij ziet!’.
Alle dimensies en eigenschappen van deze wereld zijn voor het kind nog onbekend. Zelfs al zal het af en toe een ‘teken van leven’ uit die andere wereld ervaren, zoals bijvoorbeeld een geluid of beweging. Maar zelfs al lieten wij het kind een film of een fotoboek zien over déze kant: over de èchte wereld: het zou er helemaal niets van begrijpen.

En toch is dat ook de wereld waarin het kind in feite al leeft, terwijl het nog ‘in de moederschoot’ verblijft. Ja, het kind leeft in twee werelden tegelijk! Maar het heeft maar weet van één. De wereld waarin hij ‘straks’ geboren wordt is hem tot dan onbekend.
Dit is een heel belangrijk conclusie, denkt u erover aub. Want daarmee zien we meteen:

Precies zo leeft ieder mens na de geboorte in feite ook/weer in twee werelden:
1) de wereld waarvan zijn lichaam onderdeel is en daarin functioneert, en waarin hij met dat lichaam zijn geestelijke eigenschappen (persoonlijkheid) ontwikkeld, die hij nodig heeft en zal gaan gebruiken in:
2) de niet-materiele, de hogere wereld van zijn ziel, waarin hij ‘geboren’ wordt als zijn verbondenheid met de materiele wereld verbroken wordt (bij zijn overlijden/’dood’).

En over de dood – die zo vaak (en dus volkomen ten onrechte!) als een ongelukkig einde van ons mensen-leven wordt gezien – is er een prachtig verhaal over ‘de bewoners van de baarmoeder’:
Die vierden op zekere dag groot feest: er was een nieuw kind in hun wereld aangekomen: een bevruchte eicel. En tijdens de gehele groeiperiode tot baby, werd het kind door hen begeleid en genoten zij van zijn aanwezigheid: zij hielden er zo van! Maar dan, helaas, slaat een verschrikkelijke noodlot toe: op zekere dag verdwijnt het, en ís het kind er niet meer (het is namelijk geboren). Hun kind is verdwenen! En de bewoners van de baarmoeder blijven alleen en ontredderd achter. Zij zijn diep bedroefd over de tragische dood en het verlies van ‘hun’ kind. Ze huilen over het trieste lot ervan: “Wat een ramp, ach, wat vréselijk voor dat kind! Waar heeft het dàt nu aan verdiend……?”

Tja…

In het volgende hoofdstuk werken we de ‘dood’ nog wat verder uit.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*