In hoofdstuk 11 is afgeleid dat de mens een dubbel wezen is en dat wij als mens een volstrekt unieke positie in de wereld van bestaan innemen door onze geestelijke eigenschappen die we hebben leren onderscheiden. En waar in deze teksten het woord ‘geestelijk’ wordt gebruikt gebeurt dat in de betekenis van: met betrekking tot de menselijke geest, en de werking en uitingen daarvan.
In deze vervlakkende tijd is het in het algemeen geen mode om over de geestelijke kern van de mens te praten – voor velen is dat zelfs een beladen of ‘verdacht’ onderwerp, ofwel iets wat uit de oude doos komt – toch niet meer van deze tijd?
Daarom nog deze opmerkingen:
1) In de voorgaande hoofdstukken kwamen we op onze ‘geestelijke eigenschappen’ na een stap-voor-stap analyse van het functioneren van de mens in de wereld waarin hij rondloopt. Daarbij kwamen we als vanzelf op het spoor van die speciale eigenschappen. Want ‘aan de vruchten (her)ken je de boom’ of wel: via de verschijnselen kun je iets (beter) leren kennen.
Dat geldt voor zwaartekracht en magnetisme, net zo goed als voor al die geestelijke eigenschappen van de mens. We zullen er gewoon (nog meer) aan moeten wennen dat het wezen van de mens zijn ‘geest’ is, maar dat we in feite niet goed weten wat dat nu precies IS. Maar de uitwerkingen ervan zijn duidelijk: het zijn onze geestelijke eigenschappen, die ons mens maken.
2) Zaken en begrippen die ‘geestelijk’ worden genoemd werden vroeger meestal als het terrein – ja, zelfs het eigendom! – van de kerken gezien. Geestelijk betekent voor veel mensen nog steeds: kerkelijk, zoals in: geestelijke liederen of lectuur.
Maar in deze teksten is dat anders. Nee, wij mensen zijn allen met onze geestelijke eigenschappen – in aanleg – geboren, iedereen en allemaal! Dat is wat ons mens maakt. Wij hoeven echt geen lid te zijn van een bepaalde groep/kerk, of speciale rituelen te ondergaan. Er speelt hierbij ook absoluut geen aspect van ‘geloven’ en niets onwetenschappelijks.
3) En ‘het geestelijke’ wordt tegenwoordig, zo lijkt het wel – nu meer en meer mensen de banden met de traditionele kerken verbreken – steeds vaker ingevuld met het wijde begrip ‘spiritualiteit‘. Dat begrip omvat voor heel veel mensen: het zoeken naar identiteit en zin, in zowat alles in en om hen heen: in de kosmos, in wat ‘de kwantumtheorie’ wordt genoemd, in de natuur, in de planten- en de dierenwereld (mensen praten met bomen en dieren), in meditatie-technieken waarmee mensen zichzelf willen vinden of ‘verborgen kennis’ zoeken, en in allerlei rituelen en ceremonies met (wie)rook, geluiden, wigwams, magie, priesters, meesters en ingewijdenen, kaarsen, water, speciaal voedsel, offers, bijzondere kleding of juist helemaal geen kleding, enz, enz. Wij mensen zijn inderdaad creatief!
Maar dit allemaal is niet de insteek van deze weblog-teksten.
4) Door veel materieel gerichte wetenschappers van nu worden de geestelijke eigenschappen van de mens vaak als ‘onwetenschappelijk’ ontkend en afgeserveerd. Maar is het niet wat merkwaardig dat zovele geleerden gebruik maken van hun geestelijke eigenschappen (zoals o.a. verstand, nadenken, doorzien, voorstellingsvermogen, begrijpen, conclusies trekken en een mening hebben) en tegelijkertijd zó hun best doen om nu juist het bestaan van die eigenschappen te ontkennen?!
Materialistische denkers blijven nog maar steeds hardnekkig proberen om het geestelijke wezen van de mens – met zijn unieke en grandioze verstand, bewustzijn, persoonlijkheid, creativiteit en vrije wil – kost wat kost binnen de omheining te krijgen van het domein van de dierenwereld: van biologie, anatomie en evolutie.
Een voorbeeld: in een recent artikel wordt door een cultureel antropoloog van een bekende Amerikaanse universiteit, na uitgebreide dier(!)proeven gezegd: de mens is gewoon een tamme aap; het verschil tussen de mens (met grotere hersenen en kleinere kaken en tanden) en een wìlde aap is hetzelfde als dat tussen een tamme hond en een wilde wolf. Door bij de voortplanting steeds voor de ‘vriendelijker’ partners te kiezen, met sociaal gevoel, is het agressieve dier (de wilde aap) uiteindelijk veranderd in de mens.
Ik vraag mij echt af hoe het mogelijk is dat intelligente mensen zulke gedachtespinsels serieus kunnen nemen. Hoe verzin je het?
En bovendien nog dit: waar komt toch dat enthousiasme van hen vandaan om zichzelf zo graag tot dier te bestempelen? Als iemand mij ‘een dier’ noemt, komt dat op mij toch heel onaangenaam over; bij dit type wetenschappers is het blijkbaar helemaal OK? En wat levert dit soort 19e eeuws materialistisch denken nu eigenlijk op? Een gelukkiger en menswaardiger leven, soms? Welk toekomst-scenario voor de mens(heid) gaan we daarmee ontwikkelen? Door mensen als dieren te zien?
Maar in dit nieuwe, verlichte tijdperk zijn wij vrij, ieder van ons, om àlle vooroordelen los te laten, zowel wetenschappelijke, materialistische als religieus/kerkelijke, zowel eeuwenoude als moderne. We hoeven ons door geen mens meer te laten vertellen hoe de dingen zijn.
Wij zijn er niet meer afhankelijk van, we kunnen in vrijheid zelf nadenken en voor onszelf beslissen wat waar is: door met eigen ogen te kijken en met eigen oren te horen!
En in de inleiding heb ik geschreven:
Misschien denkt u soms bij deze teksten: zó simpel kan het toch niet zijn? Waar hebben wij mensen al die eeuwen nu zo moeilijk over gedaan?
Ik hoop dat u nu begrijpt wat ik bedoel….
Het begrip ‘geestelijk’ maakt deel uit van een mens-model dat recht doet aan de unieke veelzijdigheid van de mens, en waardoor we onszelf beter kunnen leren kennen.
We komen hier later nog op terug, uiteraard.